Elk kind doorloopt gedurende zijn leven bepaalde stadia of ontwikkelingsfasen. De vroegkinderlijke ontwikkeling is onder te verdelen in twee fasen, namelijk: de baby/ peutertijd en de peuter/ kleutertijd. Na baby/peutertijd en peuter/kleutertijd volgen de basisschoolperiode en de adolescentiefase.
Elk kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo, maar toch is een houvast in het ontwikkelingstempo van het kind handig. Vele pedagogen en psychologen hebben onderzoek gedaan naar wat een kind in een bepaalde periode van zijn leven moet kunnen.
Voor iedere ontwikkelingsfase zijn er een aantal vaardigheden uitgestippeld die het kind in die periode moet leren beheersen. Deze vaardigheden worden ontwikkelingstaken genoemd. Als de ontwikkelingstaken goed zijn voltooid, bestaat er minder kans op het ontstaan van problemen in de verdere ontwikkeling. Kleine afwijkingen zijn tijdens het doorlopen van een bepaalde fase normaal. Als er grote afwijkingen in het ontwikkelingstempo of โpatroon zijn, kan dat wijzen op een onderliggend probleem. Voor het optimaal doorlopen van iedere fase heeft het kind de steun en hulp van de ouder nodig. De wijze waarop de ouder het kind ondersteunt en helpt om zijn ontwikkelingstaak te volbrengen is van cruciaal belang. De hulp die de ouder het kind zou moeten bieden wordt opvoedingsopgave genoemd.
Peuterpuberteit
Deze fase komt voor tijdens de baby/peutertijd van de ontwikkeling. Vanaf de geboorte heeft het kind recht op voedsel, rust, aanraking. Deze zorgen ervoor dat de baby zich lichamelijk positief ontwikkelt. De eerste twee maanden na de geboorte maakt de baby een emotionele periode door omdat hij uit de warme geborgenheid van de baarmoeder is. De driftbevredigingen die hij in de baarmoeder had zijn vervangen door natte luiers, pijn (buikkrampen), kou etc. De baby reageert in deze periode met heftige huilbuien. Het eerste levensjaar wordt gekenmerkt als de basis voor een veilige hechting. De stevigheid van deze basis hangt af van de mate waarin de ouder sensitief en responsief reageert op de behoeften van het jonge kind.
Aan het einde van het eerste levensjaar doorloopt de peuter een snelle ontwikkeling. Er is dan sprake van een verhoogde motoriek (grijpen, lopen). Ook de spraakontwikkeling komt razendsnel op gang. Nee zeggen is ook een kenmerk van deze fase, vandaar dat het ook wel de koppigheidsfase of peuterpuberteit wordt genoemd. Deze periode begint meestal rond de 18 maanden en kan duren tot het 4e jaar. De peuter verkent zijn grenzen en probeert zelfstandig te worden door zich los te maken van de ouder.
In deze fase is het goed om de grenzen duidelijk te stellen, omdat het kind zal blijven doen wat niet afgewezen wordt. Het kind neemt dan aan dat het mag, en wordt het moeilijk om het te verbieden wanneer het kind zich in de welbekende puberteit bevindt.
Onhandelbare tieners handelbaar maken
In de puberteit periode wordt de nadruk gelegd op de zelfstandigheid van de jongere. Hij is in staat grotendeels zelf beslissingen te nemen. Er is vaak sprake van innerlijk conflict. Dit ontstaat omdat de jongere enerzijds nog kind wil zijn en anderzijds als een volwassen behandeld wil worden. Ook kan de jongere vaker in conflict komen met de ouder over de keuze van vriendenkring, schoolprestaties en geldende huisregels.
De jongere is op zoek naar zijn eigen identiteit, wat zich soms uit in imitatiegedrag. Imitatiegedrag ontstaat vaak doordat de jongere zich aansluit bij een bepaalde groepering. Het erbij horen speelt hier een belangrijke rol. Jongeren hechten veel waarde aan wat anderen van hen vinden.
Dit is namelijk een proces voor de puber en heeft hij daarom ook goede begeleiding en structuur nodig in deze ontwikkelingsfase. Nee krijgen als antwoord van de ouders is niet verkeerd. Het mag wel eens. Houdt in gedachten dat het kind na deze ontwikkelingsfase, de persoon wordt die hij zal zijn voor de rest van zijn leven.
Gezonde Groet,